Het lijkt of beide Amsterdamse Fotomusea in een soort concurrentieslag met elkaar verwikkeld zijn. Betrof het enige tijd geleden de generatiegenoten Lawson en Prager, nu gebeurt hetzelfde met Berenice Abbott (Huis Marseille) en Brassaï (Foam). Van beide zijn oude prints (in ieder geval Abbott) in gedempt licht te aanschouwen. Veel herkenbare beelden bij Brassaï en wat minder bij Abbott, en achteraf verwonderde mij dat. Natuurlijk, Abbott had het bekende en ontroerende portret van Eugene Atget gemaakt en de nachtelijke opname van bovenaf van New York, maar de rest kwam mij niet als overmatig bekend voor, terwijl de tekst zodanig was dat ik mij eigenlijk moest schamen dat niet elk beeld als onontkoombaar in mijn achterhoofd geprent zat. En ja, ik heb een klein boek met een overzicht van haar werk, waarschijnlijk ooit gekocht, een keer doorgekeken en in de kast gezet, om hem daarna er niet meer eruit te halen. Ik moet nu constateren dat dit onterecht was, niet wat al haar werk betreft, maar met name wat ze aan wetenschappelijke fotografie maakte is bijzonder.
Abbott in 1898 geboren te Springfield (Ohio, Verenigde Staten) en Brassaï, pseudoniem voor Gyuala Halász, geboren in 1899 te Kronstadt (toen nog Oostenrijk-Hongarije, tegenwoordig Brasov, middenin Roemenië). Beiden komen rond 1925 naar Parijs, de hoofdstad van de oude wereld. Brassaï blijft daar wonen en richt zijn camera op alle facetten van nachtelijk Parijs, Abbott gaat terug naar de VS, New York, de hoofdstad van de nieuwe wereld en legt de veranderende stad vast. En dan vraag ik mij af of ze elkaar ooit ontmoet hebben. Gezien de mensen die ze kenden en portretteerden denk ik dat hun ‘inner circles’ verschillend waren. Bijna honderd jaar na Parijs komen hun foto’s elkaar wel tegen, in Amsterdam, in de Gouden Eeuw de hoofdstad van de wereld, zei het op gepaste afstand van elkaar.